Home

 

 
 

De schipbreuk van de "Koning der Nederlanden"

een stoomschip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland

Eén van de bekendste Nederlandse scheepsrampen uit de tweede helft van de negentiende eeuw

met aan boord Jacobus Nowee en zijn vrouw Catharina Margaretha Senff

© auteur: Piet Nowee, zie: www.pietnowee.nl  uw reactie/opmerking/aanvulling wordt op prijs gesteld.    Versie 1.15

 

De familie Nowee

In de 16e, 17e en 18e eeuw vluchtten meer dan 300.000 hugenoten uit Frankrijk, ook families met de naam Noë vluchtten naar verschillende landen. Stamhouders van de Delftse, Westlandse en Haagse families Nowee of Nowé vluchtten in de 16e eeuw naar Leiden, waarvan de naam op verschillende wijzen werd/wordt gespeld: Noë, Noé, Nouve, Nouweel, Ouweel, Nowé en mijn tak Nowee.

De hugenoten vluchtten ook naar diverse steden in de provincie Zeeland en stichtten daar veel Waalse kerken. Jacob Noë werd geboren in 1765 te Praag en was vermoedelijk een kind van een hugenoot, hij verhuisde naar Zierikzee en trouwde daar met Maria Overbeeke. Hun zoon Adriaan Nowe geboren op 20 juni 1813 te Zierikzee, trouwde met Josina Roeks.

Adriaan en Josina kregen vijf kinderen, waaronder Jacobus Nowee geboren op 21 februari 1838 te Zierikzee.

Jacobus Nowee

Jacobus ging op 1 mei 1857 in militairendienst. Hij vertrok 20 oktober 1859 te Rotterdam aan boord van de Zephir (een schoener) naar Nederlands-Indië, daar ging hij op 9 januari 1860 van boord te Batavia.

Hij ging met verlof op 6 december 1867 terug naar Nederland aan boord het zeilschip de Kosmopoliet I, op 24 maart 1868 kwam hij in Nederland aan. Hij tekende vrijwillig 6 jaar bij en vertrok 29 april 1868 aan boord van het zeilschip de Insulinde te Nieuwediep (Den Helder) naar Batavia, daar ging hij op 31 juli 1868 van boord.

Jacobus was adjudant onderofficier (later kwartiermeester) bij de KNIL.

Zijn broer Jacob was ook KNIL militair en kwam 26 juli 1865 aan boord van het zeilschip Jason in Batavia aan, hij overleed op 28 augustus 1876 te Samarang.

Jacobus trouwde met Catharina Margaretha Senff op 7 september 1870 te Samarang.

 

  Zij kregen een zoon op 31 juli 1871 te Ngawie, die na ruim twee maanden overleed. In "De Locomotief" stond deze advertentie.

 

 

 

  Op 19 september 1881 gingen Jacobus en zijn echtgenote in Samarang aan boord van het stoomschip de "Koning der Nederlanden" , in de krant "De Locomotief" plaatsten zij dit bericht.  


P.P.C. staat voor pour prendre congé.

 

 

Het stoomschip "Koning der Nederlanden"

"Het grootste en prachtigste der reusachtige booten van Nederland"  (Nieuwe Tilburgsche Courant 1881)

 

 

Het stoomschip "Koning der Nederlanden" was een passagiers-, mail- en cargoschip, gebouwd in 1872 te Glasgow.
De stoommachine stond midden in het schip, had twee cilinders en was 400 pk. De machine was middels één lange schroefas verbonden met de schroef.
Het ijzeren stoomschip had een inhoud van 3063 (register)ton, de
lengte van het schip was 107 meter, de breedte 12 meter en de snelheid 20km/u.
De Koning
verliet Batavia op 24 september 1881 met als eindbestemming Amsterdam, aan boord 213 personen, postzakken, thee, koffie en tin.

De kapitein was Alexander Geerhardt Mörzer Bruijns (1838-1900).

Een passagier over de kapitein:
Hij is een ouderwets zeeman, en ik bewonder de manier waarop hij zijn schip behandelt, altijd op zijn post is en, kalm en opgeruimd, maakt dat zelfs de zenuwmachtigste passagier zich op zijn voortreffelijk schip "lekker" en gerust gevoelt.

 

 


Het stoomschip 'Koning der Nederlanden' varend in de Straat van Dover, Francois Carlebur - Maritiem Museum Rotterdam


De "Koning der Nederlanden" in volle vaart, schilderij familie Mörzer Bruijns

 

De ramp

Op 4 oktober 1881, om kwart voor negen 's avonds, brak de schroefas in de schroefkoker van het schip en via de schroefasafdichting kwam er veel water in het schip stromen. De ijzeren schotten waren door de schroefas uit hun verband gerukt. Men probeerde met pompen het schip drijvende te houden, maar dit lukte niet.

 

 
De "Koning der Nederlanden" tijdens de ondergang, Ernst Eden - Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam

 

In de ochtend van 5 oktober werden de  reddingsboten neergelaten, de 213 passagiers werden verdeeld over de zeven sloepen. Volgens een geredde passagier (De Tijd, 14 november 1881) was de watervoorraad in de vaten een paar dagen voor het ongeluk vernieuwd. "We zullen dat vuile water maar eens laten weglopen en de vaten opnieuw vullen" had de heer Drooglever Fortuyn (eerste officier) gezegd. Elke sloep had twee vaten van 60 liter water, 1,5 vat scheepsbeschuit, blikken volkseten (d.i. gestoofde hutspot en groenten met aardappelen), blikken vlees, een trommel met medicijnen, olie en lampenkatoen. Enkele sloepen hadden ook postzakken aan boord. De commandanten van de sloepen kregen een pistool voor ordehandhaving en gevaar.

Volgens een ooggetuige zei de heer Droogleever Fortuyn toen de sloep het schip verliet: "Ik breng u allen onder het oog dat de enige kans voor ons allen bestaat in orde en vrede. Ik zal niet schromen een of meer levens op te offeren voor het algemeen behoud, indien wanorde en gebrek aan tucht en gehoorzaamheid zich voordoet. Het eten en drinken zullen we eerlijk verdelen. Allen gelijk, we zijn allen nu in één schuitje".

Een andere ooggetuige: Ik zag het schip zinken, dat vergeet ik nooit. Maar ik spreek er liever niet over, het was zo ontzettend. We hadden ons in Indië nog al gerept om op dit schone , beroemde schip der Maatschappij weg te kunnen. Zoals kapitein Bruijns van dat schip hield! "Er was geen beter zeeschip, geen edeler schip dan de Koning" zei hij. Dikke tranen rolden langs zijn wangen, toen hij er afscheid van nam. Hij had het lief als een kind geloof ik.

De afstand tot de Chagos-eilanden was 440 Engelse mijlen, de kapitein van de Koning gaf het bevel om naar deze eilanden te varen en dichtbij elkaar te blijven. De tweede nacht bleek dat de sloepen niet meer bij elkaar waren. Een aantal sloepen werd opgepikt door andere schepen, van drie sloepen met negentig passagiers en bemanningsleden heeft men niets meer vernomen.

 

De vier overige sloepen

Sloep stuurboord nr. 1
De sloepen van de Koning hadden verschillende afmetingen. De grootste sloep was 8 meter lang, 2,25 breed, 1,10 diep en had drie masten. Deze sloep had dubbele wanden en rondom luchtkisten die men ingeval er water in kwam, kon laten leeglopen. In deze sloep zaten 38 mensen en een kind, de commandant was Drooglever Fortuyn. Gered op 11 oktober 1881 door het Britse stoomschip Wyberton dat onderweg was van Batavia naar Rotterdam. De Wyberton heeft nog verder gezocht maar moest dit staken, omdat door langer zoeken eigen schip en opvarenden in gevaar zou komen wegens gebrek aan kolen. Op 20 oktober 1881 werd vanuit Aden de reder in Nederlands-Indië en in Nederland voor het eerst geïnformeerd over de ramp.

Drie schipbreukelingen uit deze sloep kwamen met de Wyberton op 22 november 1881 te Hellevoetsluis aan, alle anderen hadden de reis van Marseille over land gemaakt.

De Giek
De Giek was een klein vaartuigje dat door de kapitein werd gebruikt om naar land te varen. Tijdens de ramp gingen 19 personen aan boord, de commandant was J. Schon, kabelgast (verantwoordelijk voor de in het kabelgat opgeslagen dekuitrusting). De ruimte en levensmiddelen waren beperkt. Gered op 15 oktober 1881 door het Britse stoomschip Delcomyn dat onderweg was van Adelaide (Australië) naar Londen. Ook de Delcomyn heeft nog gezocht naar de andere sloepen door zigzag te varen en met een man op de uitkijk in de top van de mast. De schipbreukelingen kwamen op 28 oktober 1881 in Aden.

Sloep bakboord nr. 1
Kapitein Mörzer Bruijns bereikte op 17 oktober 1881 met zijn sloep het eiland Ile du Coin behorende tot de Peros Banhos groep. Vandaar zijn de 39 schipbreukelingen door een passeerde schoener naar Boddam in het noordoosten van de Chagos-eilanden gebracht. Het stoomschip Madura had in Batavia vlak voor vertrek op 22 oktober 1881 de opdracht gekregen om te gaan zoeken naar schipbreukelingen bij de Chagos-eilanden. Om de aandacht te trekken werd regelmatig  op de stoomfluit geblazen. Toen de schipbreukelingen op 1 november 1881 de fluit hoorden, waren zij verrast dat er al naar hen werd gezocht. Met het stoomschip Madura zijn zij naar Aden gegaan, daar is op 12 november 1881 een telegram verstuurd naar Nederland. Het stoomschip Madura kwam op 29 november 1881 te Napels aan, vandaar is de kapitein met de trein naar Amsterdam gegaan.

De schipbreukelingen uit de Giek en uit de sloep van de kapitein kwamen met het stoomschip Madura op 13 december 1881 te Amsterdam aan.

 


Gravure van de "Koning der Nederlanden" tijdens de ondergang met de zeven sloepen.

Sloep stuurboord nr. 3
Jacobus Nowee en echtgenote gingen in sloep stuurboord nr. 3, bestemd voor 18 personen. Bootsman Keijzer voerde het bevel over deze sloep en werd bijgestaan door assistent-machinist Donker.

In deze sloep zaten totaal 28 personen, t.w.:

SMN-bemanning:
G. Keijzer, bootsman
C. Donker, assistent-machinist
J. Corver, 1ste kelner
H. Bresan, kwartiermeester
A. Renske, matroos
S. Hassing, stoker
J. Pieron, tremmer (kolensjouwer)
J. Rons, stokersjongen
W.J. Porton, koksjongen
Cosman, Javaanse bediende
Bakum, Javaanse bediende
 

 

 

 

 

 

Passagiers 2de Klasse:
J. Nowee, adj.-onderofficier
Mevrouw Nowee
W. J. Ooykaas, sergeant
H. van Loo, sergeant
G.A. Kayser, sergeant
J.H. van Trotsenburg, timmerman bij de marine

Passagiers 3de Klasse:
J. Krop, korporaal
M. Singer, soldaat
E. H. Morgenthal, soldaat
P.P. Marquinier, soldaat
P.J.B. van Berkel, soldaat
H. Dijck, soldaat
L. Neu, soldaat
G. F. Decoo, soldaat
G. J. Schrevers, soldaat
J.A. Lamarque, soldaat
K. Kraft, soldaat (24 oktober overleden)
 

 


Sloep SB nummer 3 van de Koning der Nederlanden
Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam

Dit schilderij is door de heer E. Stark te Nieuweramstel in april 1882
 volgens aanwijzingen van bootsman Keijzer vervaardigd,
voorstellende de sloep met de kust van Ceylon in 't gezicht.

 


Bootsman Keijzer gaf op de Koning leiding aan de matrozen en was verantwoordelijk voor het onderhoud van het schip. Het besturen van een schip en navigeren behoorde niet tot zijn werkzaamheden, dit gold ook voor assistent-machinist Donker. Keijzer was weer blij als hij een andere sloep zag met een officier erin. Hendriks, een oud stuurman van de koopvaardij en die in een andere sloep zat, beloofde hem in de buurt te blijven. Hendriks kon ook de zon schieten met een sextant, van de sloep van Hendriks is later niets meer vernomen. De sloep van Keijzer was de laatste 27 dagen alleen en beschikte over een kaart en kompas.

De sloep kwam met 27 opvarenden na 32 dagen op 6 november te Dondra aan op Ceylon (het huidige Sri Lanka), zij hadden toen ongeveer 2000 kilometer gevaren.

 

 


klik hier voor het rapport van de tocht met sloep stuurboord nr. 3
 

 
 


klik hier voor poëzie over het verblijf in sloep stuurboord nr. 3
 

 

 


De gebruikelijke vaarroute, de plek waar de Koning zonk en waar sloep stuurboord nr. 3 aan land kwam

 

Mevrouw Nowee had bij het aan boord gaan van de sloep één sarong en een kabaai. Ze hadden de laatste twaalf dagen gruwelijke honger en dorst, sommigen knaagden hout om hun honger te stillen. Bij aankomst op Ceylon had mevrouw Nowee op haar armen en overig lichaam verwondingen door het inkleven van de kleren. Volgens een verslaggever was het een jong, aardig vrouwtje en zelfs vrolijk in haar spreken.

De volgende morgen (7 november) zijn ze met ossenwagens van Dondra naar Matara gebracht, een afstand van ongeveer 8 kilometers. Vandaar zijn ze 's middags om twee uur per postwagen naar Point de Galle gegaan, een afstand van ongeveer 45 kilometer. Ze kwamen 's avonds om acht uur aan.

 

 

  In de Nederlandsche staatscourant van 8 november 1881 stond het telegrafisch bericht van 7 november over de aankomst van de sloep op Ceylon (let op hoe snel dit bericht per telegraaf in Nederland was!).  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ceylon was van 1640 tot 1796 een gebied van de VOC, daarna kwam het in Britse handen. Fort Galle was door de Nederlanders verstevigd en vergroot. De drenkelingen waren een week in Galle en zullen ongetwijfeld door de poort, met bovenin het wapen van de VOC, van het fort hebben gelopen.  


De poort van Fort Galle

 

De overlevingskansen van de schipbreukelingen

Het vaarwater van de schipbreukelingen en de kansen op hun behoud is beschreven in november 1881 door Mr. S.C.J.W. van Musschenbroek, te lezen in dit PDF-document (leesmuseum bibliotheek Arnhem).
 

Gebeurtenissen na de ramp

Op 15 november 1881 vertrokken J. Nowee en echtgenote (en de andere geredde personen) te Point de Galle aan boord van de "Prins van Oranje", dit stoomschip kwam op 24 december in Amsterdam aan.

Op 24 november 1881 staat het verslag over het verblijf in de sloep geschreven door J. Nowee in de krant.

klik hier voor het verslag van J. Nowee

J. Nowee en echtgenote gingen een paar jaar met verlof naar Europa, om hun betrekkingen nog eens te zien. Alles wat zij bezaten was aan boord van de Koning en niet verzekerd. Op 25 januari 1882  te Schuddebeurs (Zeeland) schreef J. Nowee een briefje naar de krant waarin hij vermeldde dat hij een schade had geleden van + 6000 gulden en bedankte voor de schadeloosstelling van 1,65 gulden. Die 6000 gulden van toen zou nu een koopkracht hebben van 66.000,00 euro.

klik hier voor de brief van J. Nowee aan de krant

J. Nowee en G. Keijzer correspondeerden met elkaar toen ze in Nederland waren. J. Nowee schreef onder andere dat hij aan schrijven geen gebrek had.

Tijdens het indelen van de passagiers over de sloepen was de sloep waar bootsman Keijzer het bevel over voerde waarschijnlijk niet populair. Er waren veel soldaten aan boord die met verlof gingen, zij werden over de sloepen verdeeld. J. Nowee schreef dat zij gelukkig niet in de sloep bij de ervaren oud stuurman heer Hendriks konden over kruipen.
Opmerking: de sloep waar de heer Hendriks het bevel over voerde werd helaas vermist en de opvarenden zijn omgekomen.

 

  Op 25 maart 1882 gingen J. Nowee en echtgenote terug naar Indië met het stoomschip "Prins Hendrik".
Deze advertentie stond in de Zierikzeesche Nieuwsbode van 25 maart 1882.
Het onverwachte vertrek had mogelijk te maken met het feit dat J. Nowee was afgekeurd, wegens de klieren in de hals. Hij hoopte dat Keijzer een goed woordje voor hem kon doen en dat heeft waarschijnlijk ook mede geholpen dat hij daarna (onverwacht?) werd goedgekeurd.

Op 9 mei 1882 komen zij in Batavia aan.

 

 

 J. Nowee overleed op 5 september 1883 te Paija Combo, hij was toen 45 jaar oud.

Weduwe Nowee vertrok op 25 oktober 1883 vanuit Sumatra per boot naar Batavia. Mogelijk trouwde zij met Joseph Pierre Martin Speenhoff op 1 november 1884 te Samarang. Zij overleed op 10 november 1922 te Samarang.

In maart 1886 stond in de kranten een gerucht dat schipbreukelingen van de Koning op de oostkust van Afrika terecht waren gekomen en daar door de bevolking als slaven gevangen werden gehouden. Eén persoon was zelfs ontsnapt en op terugreis naar Nederland. Bij de SMN was er niets van bekend en het is voor zover bekend bij een gerucht gebleven.

Het stoomschip "Prins van Oranje", dat de drenkelingen te Point de Galle aan boord nam, komt op 1 januari 1900 zelf ook in de problemen door het breken van de schroefas. Het schip bevond zich 145 mijl van Padang. Op 14 januari werd het schip door de "Prinses Sophie" naar Padang gesleept.

Krantenberichten over de oorzaak van de ramp

Sumatra-courant, 1 november 1881:

Op 5 graden zuiderbreedte en 64 graden oosterlengte brak de schroefas in de werkbus en als gevolg daarvan waren de waterdichte beschotten uit hun verband gerukt.

Soerabaijasch handelsblad, 30 mei 1882:

Kapitein Bruijns en machinist Vis verklaarden onder ede voor de rechtbank het een en ander.

Kapitein Bruijns en anderen vermoedden dat het schip tweemaal tegen een hard voorwerp is gestoten, een wrak of een onbekende klip. Eerst ter hoogte van de ketelruimte en daarna ter de hoogte van het achterschip. De schok was zo hard dat Keijzer in zijn kooi overeind werd geworpen, volgens zijn mening was de schok ter hoogte van het ketelhuis veel groter dan die op het achterschip.
Het eerdere uitgesproken vermoeden over de zorgeloosheid van de kapitein en de maatschappij en de slechte toestand van het schip bleek geen steek te houden, schroef en roer waren voor vertrek volkomen in orde.

Opmerking: Aannemelijk is dat de schroefas brak en dat daardoor de stoommachine geen belasting meer had en "op hol sloeg" , het deel van de as dat aan de machine vastzat veroorzaakte enorme schade voordat men de machine kon stoppen. In later jaren werden stoommachines voorzien van een smoorklep die de stoomtoevoer afkneep als de machine te veel toeren draaide, bijvoorbeeld ook als de schroef boven water kwam.

Benoeming bootsman Keijzer

Bootsman Keijzer werd in Nederland benoemd tot Broeder van de Nederlandse Leeuw voor zijn moed, volharding en karakter. Toen hij geloofde de Chagos eilanden te zijn gepasseerd heeft hij het mannenbesluit genomen om naar het noorden te varen richting het vaste land van Azië.

Algemeen Handelsblad, 1 februari 1882:
Indien de Nederlandsche Leeuw vele zulke broeders had, dan zouden wij weer koningsvloten kunnen tarten, als weleer toen de zee-leeuw op de Theems zijn gebrul deed hooren. Ieder Nederlandsch zeeman, die van bootsman's Keijzer's daad gehoord heeft, zal zeggen "bij mijnre manne waerheijt" bootsman, (een plechtiger eed is er bijna niet), we wenschen den Nederlandschen Leeuw geluk met zijn nieuwen broeder!

Over bootsman Keijzer

Gerhard Keijzer, geboren 13 oktober 1841 te Amsterdam, overleed op 25 september 1921 te Amsterdam in den ouderdom van bijna 80 jaren. Hij woonde op de Nassaukade 72 in het bovenhuis.
Gerhard werd begraven op begraafplaats Huis Te Vraag 28 september 1921.

Gerhard was een zoon van Baukje Baukes en Gerhard Keijzer Sr, smid, geboren te Nienhuis (Hannover).

Gerhard trouwde met Anna Maria Roos op 11 juli 1867, zij kregen vier kinderen:

1 Gerhard, geboren 17 juni 1869, trouwde met Maria Elisabeth Uphoff op 24 maart 1898. Gerhard overleed op 23 maart 1902.
Gerhard en Maria Elisabeth kregen twee kinderen: Gerhard Keijzer geboren op 9 februari 1899 te Amsterdam en Stephanus Lucas Keijzer geboren op 19 juli 1900 te Amsterdam.

2 Pieter geboren op 22 maart 1872, trouwde met Cornelia Margaretha van Hilten op 27 december 1907. Hun zoon Gerhard werd geboren op 21 oktober 1908 en trouwde met Johanna Adriana Kentgens, zij kregen kinderen en kl.k.

3 Tonko Arnold, geboren 12 november 1874, trouwde met Aafje Klein op 21 november 1907. Tonko Arnold Keijzer overleed op 4 april 1935 te Amsterdam en werd begraven op begraafplaats Huis Te Vraag op 6 april 1935.
Aafje Klein overleed 1 maart 1973 te Weesp en werd op 6 maart 1973 begraven op begraafplaats De Nieuwe Ooster te Amsterdam.

4 Jantje Anne Maria geboren 13 juni 1877.

Anna Maria Roos overleed op 29 september 1896, Gerhard trouwde voor de tweede keer met Femke Swart op 26 november 1903.

Bronnen:

-www.nederlandsekrijgsmacht.nl/index.php/km/264-boten-van-de-koninklijke-marine/1304-het-vergaan-van-de-koning-der-nederlanden
-www.marhisdata.nl/

-www.delpher.nl/nl/kranten

-krantenbankzeeland.nl
-Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam
-Het Maritiem Museum Rotterdam

-Achterkleinkind van kapitein Mörzer Bruijns
-Tijdschrift voor Zeegeschiedenis | 2010-1
-Wikipedia.


Op de website van de Stichting Maritiem-Historische Databank staat uitgebreide informatie over het stoomschip de "Koning der Nederlanden"
Dit is de rechtstreekse link:
https://www.marhisdata.nl/schip&id=8233

 

 

 

 

Hieronder de Genealogie van Jacob Noë

Opmerking:

-Onduidelijkheid over enkele gegevens, zoals geboortedatums en leeftijd bij overlijden.
-In de Javabode van 3 december 1881 staat dat een reiziger mevr. Nowee beschrijft als een jong, aardig vrouwtje van 18 jaar. Merkwaardig, dan zou ze haar kind op haar 10e hebben gekregen.

 

I. Jacob Nowe (Noë), geb. Praag 1765, vermeld leeftijd 83, † Noordgouwe 9 jan. 1848, tr. Maria Overbeeke, geb. Haamstede 1778, vermeld leeftijd 66, † Zierikzee 19 mei 1844.

Uit dit huwelijk:


 

II. Adriaan Nowe, geb. Zierikzee 20 juni 1813, vermeld trouwde op 22 jaar, tr. Zierikzee 29 juli 1835 Josina Roeks, vermeld trouwde op 27 jaar.

Uit dit huwelijk:

1. Maria Nowe, geb. Zierikzee 25 sept. 1835, † ald. 20 okt. 1835.

2. Jacobus Nowe, geb. Zierikzee 25 sept. 1835, † ald. 13 okt. 1835.

3. Maria Nowe, geb. Zierikzee 30 dec. 1836, † ald. 6 okt. 1837.

4. Jacobus, volgt IIIa.

5. Jacob, volgt IIIb.


 

IIIa. Jacobus Nowee, geb. Zierikzee 21 febr. 1838, vermeld R.I.P / J. Nowee/ adj. kw. meester/ geboren te Zierikzee/ 21 Febr. 1838/ overl te Paija Combo / 5 sept. 1883, † Paija Combo 5 sept. 1883, tr. Samarang 7 sept. 1870 Catharina Margaretha Senff, geb. Tjilatjap 8 juni 1850, † Samarang 10 nov. 1922.

Uit dit huwelijk:

Adriaan Tobias Nowee, geb. Ngawie 31 juli 1871, † 9 okt. 1871.


 

IIIb. Jacob Nowee, geb. Zierikzee 23 nov. 1839, KNIL militair, mogelijk was Jacob Jacobus Adriaan zijn zoon, de geboorte van dit kind kan ook zijn op 10-10-1874 te Salatiga, † Samarang 28 aug. 1876.

Zijn zoon:

Jacob Jacobus Adriaan Nowee, geb. Samarang 23 mei 1871, † Tjimahi 9 april 1945, tr. Bojolali 20 nov. 1903 Amelia Elisabeth Simon.

 

Bronnen:

-Bronnenpublicaties IGV deel 6 grafschriften van Europeanen in Nederlandsch-Indië naar aantekeningen van P.C. Bloys van Treslong: Begraafplaats Pajacombo (BRP6:69)
-https://oorlogsgravenstichting.nl/persoon/111043/jacob-jacobus-adriaan-nowee
-www.roosjeroos.nl/Zoekscherm

De informatie op deze website is auteurrechtelijk beschermd en mag niet worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, zonder toestemming van de rechthebbende.
© Piet Nowee - www.pietnowee.nl

U kunt aan deze informatie geen recht ontlenen.